hauptwerk

Orgelmuziek – Een Woudfirm spelen in het hoofdwerk

Het hoofdwerk van Windows is synoniem met het klassieke muziekinstrument, het orgel.

Het werd oorspronkelijk ontwikkeld door de Duitse organist / componist Julius Wolf als een manier om symfonieën en concertmuziek te creëren zonder enige muzikale ervaring. Hoofdwerkorgelsoftware is een sampler / sequencersoftware om de toon van een echt pijporgel na te bootsen, genoemd naar hun eerste stuk hoofdwerk, het stuk genaamd “Thema’s”. Deze belangrijkste werkorgelsoftware is in de loop van de tijd geëvolueerd en kan vandaag worden gebruikt door zowel ervaren als beginnende organisten.

Hauptwerk Orgel is ook bekend onder vele andere namen, zoals: Windows hoofdwerk (WMO), het hoofdinstrument (MO), hoofdregister (TR), grootouderregister (PGR) en wortelregister (RO). Al deze namen zijn afgeleid van hun oorspronkelijke functie; dat wil zeggen, om een orkestraal instrument te reproduceren. Omdat orgels oorspronkelijk bedoeld waren om als een groep te worden bediend, is hun functionaliteit terug te zien in hun functionaliteit wanneer ze op deze manier worden bediend. Tegenwoordig doen deze softwarepakketten meer dan alleen het fysieke uiterlijk en de operationele functies van een echt orgel repliceren.

Een voorbeeld van een stuk geschreven als hoofdwerk voor een kerkorgel is “Das Museen”, geschreven door Claus Winterhalter. Deze compositie werd beschouwd als de eerste compositie van een kerkorgel en werd tijdens de periode van paus Innocentius III op een aangepaste commerciële piano gespeeld. Andere voorbeelden zijn werken van Jan Moltke, Robert Strebel en Joanna Gilje. Er zijn twee verschillende toonsoorten bekend als “D” en “F”, waar de meeste kerkorgels ze tegenwoordig gebruiken.

Naast het hoofdwerk is er soms een heen en weer overgangsspoor dat zich gedurende het hele stuk herhaalt.

De term voor deze overgang wordt een woudfirm genoemd. Een voorbeeld van een dergelijk nummer in het hoofdgedeelte van een orgelcompositie is “Zurich”, dat begint in G majeur, verandert in Bes majeur en dan terugkeert naar G majeur. Er zijn ook bekende nummers in “Amadeus”, “Adagio” en “Chaconnes”.

Woudfirm-tracks worden gebruikt om majeur- en mineurakkoorden aan te geven, of geven soms akkoordprogressies aan. Enkele voorbeelden van gebruik voor woudfirm in kerkorgels zijn de beroemde “Das Enekte Hinsz Fermi”, waarin de organist het stuk in G begint, overgaat in Bes majeur en het vervolgens afrondt door een akkoordprogressie te spelen die G majeur en A omvat. minor. Een ander populair voorbeeld is “Chaconnes au Vast” uit Achille Gmelin’s “Romantique” waarin de organist begint in G, verandert in C en vervolgens in A majeur.

Er zijn ook manieren om het gebruik van de ruimtes binnen de partituur te variëren. De hinsz-orgelvoorbeelden hierboven laten zien hoe de variatie van de ruimtes op de notenbalk kan worden gebruikt om verschillende stemmingen uit te drukken, of om verschillende gradaties van melodische uitvinding uit te drukken. Sommige organisten gebruiken graag een grote hoeveelheid open ruimtes om de dynamiek van bepaalde delen van het stuk te benadrukken. Andere organisten beperken zich graag tot twee of vier open ruimtes. Velen vinden dat men binnen bepaalde open ruimtes moet blijven en alleen variatie moet toepassen op de randen, randmarkeringen of het midden van de notenbalk. Al deze keuzes zijn afhankelijk van persoonlijke smaak, maar één ding is zeker: welke muziekstijl en organist ook leuk vinden, hij of zij moet een manier kunnen vinden om een woudfirm of crescendo in het orgel te spelen.

Lees meer op deze webpagina: noorlanderorgels.com

Published by